EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R1165

Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad van 19 mei 1998 inzake kortetermijnstatistieken

PB L 162 van 5.6.1998, p. 1–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2023; opgeheven door 32019R2152

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/1165/oj

31998R1165

Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad van 19 mei 1998 inzake kortetermijnstatistieken

Publicatieblad Nr. L 162 van 05/06/1998 blz. 0001 - 0015


VERORDENING (EG) Nr. 1165/98 VAN DE RAAD van 19 mei 1998 inzake kortetermijnstatistieken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 213,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut (4),

(1) Overwegende dat in Richtlijn 72/211/EEG van de Raad van 30 mei 1972 (5) en Richtlijn 78/166/EEG van de Raad van 13 februari 1978 (6) wordt beoogd een geheel van coherente statistieken te verschaffen, maar dat deze richtlijnen niet de mogelijkheid bieden gelijke tred te houden met de economische en technische ontwikkelingen;

(2) Overwegende dat de Europese Unie inmiddels verdere vooruitgang heeft geboekt in het integratieproces; dat door het nieuwe economisch, sociaal, concurrentie-, milieu- en ondernemingenbeleid en de richtsnoeren op die gebieden initiatieven en besluiten nodig zijn berusten op degelijke statistische informatie; dat de in het kader van de huidige communautaire wetgeving of in de verschillende lidstaten beschikbare informatie deels ontoereikend of onvoldoende vergelijkbaar is om als betrouwbare basis voor de werkzaamheden van de Gemeenschappen te worden gebruikt;

(3) Overwegende dat de toekomstige Europese Centrale Bank snel beschikbare kortetermijnstatistieken nodig heeft om de economische ontwikkelingen in de lidstaten te kunnen volgen in de context van een gemeenschappelijk monetair beleid;

(4) Overwegende dat normalisatie nodig is, teneinde te voorzien in de communautaire behoeften aan informatie op het gebied van economische convergentie;

(5) Overwegende dat betrouwbare en snel beschikbare statistieken noodzakelijk zijn om in het kader van het economisch beleid van de Unie verslag uit te kunnen brengen over de economische ontwikkeling in elk van de lidstaten van de Unie;

(6) Overwegende dat ondernemingen en hun beroepsverenigingen dergelijke informatie nodig hebben om inzicht te verwerven in hun markten en om de activiteiten en prestaties in verband met hun sector op nationaal en internationaal niveau te leren kennen;

(7) Overwegende dat voor de opstelling van nationale rekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (7) vergelijkbare, volledige en betrouwbare statistische bronnen dienen te worden ontwikkeld;

(8) Overwegende dat de Raad in Beschikking 92/326/EEG (8) een tweejarenprogramma (1992-1993) voor de ontwikkeling van een Europese dienstenstatistiek heeft vastgesteld inclusief de totstandbrenging van geharmoniseerde statistieken op nationaal en regionaal niveau, met name voor de handel en distributie;

(9) Overwegende dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, de totstandkoming van gemeenschappelijke statistische normen die de productie van geharmoniseerde statistieken mogelijk maken, een actie is die uitsluitend op communautair niveau doeltreffend kan worden gevoerd; dat de uitvoering ervan in iedere lidstaat onder de bevoegdheid van de voor de opstelling van officiële statistieken verantwoordelijke organisaties en instellingen zal plaatsvinden;

(10) Overwegende dat het conjunctuurverloop het best kan worden vastgesteld door de opstelling van statistieken overeenkomstig gemeenschappelijke methodologische principes en gemeenschappelijke definities van kenmerken; dat alleen een gecoördineerde samenstelling er voor kan zorgen dat geharmoniseerde statistieken worden opgesteld met de betrouwbaarheid, snelheid, flexibiliteit en mate van detail om te voorzien in de behoefte van de Commissie en het bedrijfsleven;

(11) Overwegende dat seizoencorrectie en berekening van trendwaardereeksen voor nationale gegevens het best door de nationale bureaus voor de statistiek kunnen worden uitgevoerd; dat toezending aan de Commissie (Eurostat) van reeksen van voor seizoensinvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden de samenhang tussen nationaal en internationaal verspreide gegevens vergroot;

(12) Overwegende dat eenheden van economische activiteit (EEA) met een of meer bedrijfsonderdelen van de onderneming samenvallen; dat om de EEA waarneembaar te maken de onderneming moet beschikken over een informatiesysteem met behulp waarvan voor iedere EEA tenminste de productiewaarde, het intermediair verbruik, de personeelskosten, het exploitatieoverschot, alsmede het personeelsbestand en de bruto-investeringen in vaste activa kunnen worden verschaft of berekend; dat EEA's die onder een bepaalde post van de NACE (Rev. 1) zijn ondergebracht, ook producten kunnen voortbrengen die niet tot de betrokken homogene productengroep behoren, maar voortvloeien uit nevenactiviteiten waarover uit de beschikbare boekhoudkundige bescheiden geen afzonderlijke gegevens kunnen worden afgeleid; dat onderneming en EEA een en dezelfde zijn wanneer een onderneming niet in staat is om de gegevens betreffende alle in deze overweging vermelde variabelen voor een of meer bedrijfsonderdelen te verschaffen of te berekenen;

(13) Overwegende dat de in het kader van het communautair systeem verzamelde statistische gegevens van voldoende kwaliteit dienen te zijn en dat deze kwaliteit en de daarmee gepaard gaande lasten van lidstaat tot lidstaat vergelijkbaar moeten zijn; dat derhalve gezamenlijk criteria moeten worden vastgesteld om in deze behoeften te voorzien; dat de kortetermijnstatistieken consistent moeten zijn met de gegevens die overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 van de Raad van 20 december 1996 inzake structurele bedrijfstatistieken (9) worden verstrekt;

(14) Overwegende dat Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (10) het referentiekader vormt voor de bepalingen waarin deze verordening voorziet, met name voor de bepalingen betreffende de toegang tot de administratieve bestanden en de statistische geheimhouding;

(15) Overwegende dat de administratieve procedures voor ondernemingen, en met name kleinere ondernemingen, moeten worden vereenvoudigd, onder meer door het gebruik van nieuwe technologieën voor de gegevensverzameling en -verwerking te stimuleren; dat door het gebruik van bestaande administratieve gegevens voor statistische doeleinden de lasten voor het bedrijfsleven kunnen worden verminderd; dat, indien het rechtstreeks opvragen van de vereiste gegevens bij de ondernemingen absoluut noodzakelijk is voor de opstelling van de statistieken, methoden en technieken moeten worden gebruikt die de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens garanderen, zonder dat er voor de betrokkenen, met name het midden- en kleinbedrijf, lasten ontstaan die niet in verhouding staan tot de resultaten die de gebruikers van bovengenoemde statistieken redelijkerwijze mogen verwachten;

(16) Overwegende dat een gemeenschappelijk juridisch kader noodzakelijk is voor alle statistieken inzake ondernemingsactiviteiten en bedrijfssectoren, inclusief de activiteiten en sectoren waarvoor nog geen statistieken bestaan; dat de reikwijdte van de te verzamelen statistieken gedefinieerd kan worden door te verwijzen naar Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap (11) en Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE Rev. 1) (12);

(17) Overwegende dat de Commissie, bijgestaan door het bij Besluit 89/382/EEG, Euratom (13) ingestelde Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen, teneinde de regels betreffende de verzameling en de statistische verwerking van gegevens, alsmede de verwerking en de toezending van de resultaten nader te verduidelijken, de bevoegdheid moet krijgen om de uitvoeringsbepalingen van deze verordening vast te stellen;

(18) Overwegende dat het Comité statistisch programma overeenkomstig artikel 3 van Besluit 89/382/EEG, Euratom is geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Algemene doelstellingen

1. Deze verordening beoogt de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de productie van communautaire kortetermijnstatistieken over de conjunctuurcyclus.

2. De statistieken geven informatie (variabelen) die nodig is om een uniforme basis te verkrijgen voor de analyse van de kortetermijnontwikkeling van vraag en aanbod, de productiefactoren en de prijzen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening heeft betrekking op alle marktactiviteiten in de secties C tot en met K, M, N en O van de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE Rev. 1) zoals vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad.

2. Statistische eenheden van de typen die omschreven worden in deel I van de bijlage bij Verordening nr. 696/93 en die zijn ingedeeld bij een van de in lid 1 genoemde activiteiten, worden door de verordening bestreken. Het gebruik van bijzondere eenheden voor de opstelling van de statistieken wordt toegelicht in de bijlagen van de onderhavige verordening.

Artikel 3

Bijlagen

1. De specifieke vereisten waaraan de variabelen moeten voldoen, worden beschreven in de bijlagen bij deze verordening.

2. Iedere bijlage bevat in voorkomend geval de volgende informatie:

a) de specifieke activiteiten waarvoor de statistieken moeten worden opgesteld,

b) de typen statistische eenheden die voor de opstelling van de statistieken moeten worden gebruikt,

c) de lijst van variabelen,

d) de vorm van de variabelen,

e) de referentieperiode van de variabelen,

f) de mate van gedetailleerdheid van de variabelen,

g) de termijnen voor de indiening van de gegevens,

h) de lijst van vrijwillige pilotstudies,

i) de eerste referentieperiode,

j) de duur van de overgangsperiode die kan worden toegestaan.

Artikel 4

Verzameling van gegevens

1. De lidstaten verzamelen de gegevens die nodig zijn voor de opstelling van de variabelen in de bijlagen.

2. Uitgaande van het beginsel van de administratieve vereenvoudiging kunnen de lidstaten de nodige gegevens verkrijgen door gebruik te maken van een combinatie van de hieronder genoemde bronnen:

a) verplichte enquêtes. De juridische eenheden, zoals die zijn gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 696/93 en waarvan de statistische eenheden die door de lidstaten zijn aangewezen om gegevens te verstrekken, deel uitmaken of waaruit deze zijn samengesteld, zijn verplicht tijdig nauwkeurige en volledige informatie te leveren;

b) andere geschikte bronnen, met inbegrip van administratieve gegevens;

c) geschikte statistische schattingsmethodes.

3. De lidstaten en de Commissie bevorderen binnen hun respectieve bevoegdheden de voorwaarden voor een intensiever gebruik van elektronische gegevensverzameling en automatische gegevensverwerking.

Artikel 5

Frequentie

Alle variabelen worden meer dan eens per jaar verstrekt. De frequentie voor elke variabele wordt gespecificeerd in de bijlagen.

Artikel 6

Mate van gedetailleerdheid

De variabelen worden overeenkomstig de geldende indelingen met de in de bijlagen vastgelegde mate van gedetailleerdheid verstrekt.

Artikel 7

Verwerking

De lidstaten verwerken de overeenkomstig artikel 4, lid 2, verkregen volledige gegevens tot onderling vergelijkbare variabelen volgens de regels die zijn opgenomen in de bijlagen. De lidstaten houden tevens rekening met de voorlichting die in het in artikel 12 bedoelde adviserend methodologisch handboek wordt geboden.

Artikel 8

Verstrekking van gegevens

De lidstaten verstrekken langs elektronische weg of op een andere geschikte wijze de in artikel 7 bedoelde variabelen - met inbegrip van vertrouwelijke gegevens - aan Eurostat. Zij doen zulks binnen een vanaf het eind van de referentieperiode te rekenen termijn die is vastgesteld in de bijlagen. In ieder geval worden de variabelen uiterlijk de dag waarop zij door de nationale autoriteit worden verspreid, aan de Commissie (Eurostat) medegedeeld.

Artikel 9

Behandeling van vertrouwelijke gegevens

De behandeling van vertrouwelijke gegevens en de in artikel 8 bedoelde verstrekking van dergelijke gegevens vinden plaats overeenkomstig de bestaande communautaire bepalingen inzake statistische geheimhouding.

Artikel 10

Kwaliteit

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de ingediende variabelen in overeenstemming zijn met de populatie van de eenheden. De overeenkomstig artikel 4, lid 2, verkregen gegevens omvatten hiertoe zoveel eenheden als nodig zijn om een voldoende representativiteit te waarborgen.

2. De kwaliteit van de variabelen wordt door iedere lidstaat overeenkomstig gemeenschappelijke criteria gemeten.

3. De kwaliteit van de variabelen wordt regelmatig regelmatig getest door ze te vergelijken met andere statistische informatie. Bovendien dienen zij te worden gecontroleerd op interne consistentie.

4. Bij de kwaliteitsbeoordeling worden de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afgewogen tegen de kosten van het verzamelen ervan en tegen de lasten voor het bedrijfsleven, in het bijzonder de kleine bedrijven. Ten behoeve van deze beoordeling doen de lidstaten aan de Commissie desgevraagd de nodige informatie toekomen.

Artikel 11

Wijziging van de weging en van het basisjaar

1. De lidstaten passen zo nodig het wegingsschema voor de samengestelde indexcijfers ten minste om de vijf jaar aan. De wegingen die worden gebruikt in de aangepaste wegingssystemen worden binnen drie jaar na het verstrijken van het nieuwe basisjaar aan de Commissie medegedeeld.

2. De lidstaten schakelen de indexcijfers iedere vijf jaar om naar een nieuw basisjaar; een basisjaar is het laatste jaar dat eindigt op een 0 of een 5. Alle indexcijfers worden binnen drie jaar na het eind van het nieuwe basisjaar omgeschakeld naar dit nieuwe basisjaar.

Artikel 12

Methodologisch handboek

1. Na raadpleging van het Comité statistisch programma, publiceert de Commissie een adviserend methodologisch handboek waarin de regels in de bijlagen nader worden toegelicht en voorlichting met betrekking tot kortetermijnstatistieken is opgenomen.

2. Dit handboek wordt regelmatig herzien.

Artikel 13

Overgangsperiode en ontheffingen

1. Voor de opstelling van de statistieken kan een overgangsperiode van maximaal vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden toegestaan.

2. Tijdens de overgangsperioden kan de Commissie ontheffing van de bepalingen van de verordening verlenen, indien de nationale statistische stelsels ingrijpend moeten worden gewijzigd.

Artikel 14

Verslagen

1. De lidstaten verstrekken de Commissie desgevraagd alle dienstige informatie in verband met de uitvoering van de verordening in de lidstaten.

2. De Commissie dient binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening en vervolgens eens in de drie jaar, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de krachtens deze verordening opgestelde statistieken, en in het bijzonder over het belang en de kwaliteit daarvan en over de lasten voor het bedrijfsleven.

Artikel 15

Coördinatie in de lidstaten

In iedere lidstaat verzorgt één nationale instantie de coördinatie voor

1. de indiening van de variabelen (artikel 8)

2. de kwaliteitsmeting (artikel 10)

3. de verstrekking van de relevante informatie (artikel 14, lid 1).

Artikel 16

Pilotstudies

1. De Commissie zet, overeenkomstig de procedure van artikel 18, een reeks vrijwillige, door de lidstaten uit te voeren pilotstudies op. Deze studies zijn in de bijlagen gespecificeerd.

2. De pilotstudies worden uitgevoerd om na te gaan of het mogelijk en relevant is bepaalde gegevens te verzamelen, waarbij wordt bezien of de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens opwegen tegen de kosten van het verzamelen en de lasten voor het bedrijfsleven.

3. De Commissie stelt de Raad in kennis van de resultaten van de pilotstudies.

Artikel 17

Uitvoering

De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 18 de uitvoeringsbepalingen van deze verordening vast, met inbegrip van de maatregelen om rekening te houden met de economische en technische ontwikkelingen inzake het verzamelen en statistisch verwerken van gegevens en het toezenden van de variabelen. Daarbij wordt het beginsel in acht genomen dat de baten van de maatregel hoger moeten zijn dan de kosten, en dat de uitvoering daarvan ten opzichte van de initiële bepalingen van deze verordening geen aanzienlijke extra middelen van de lidstaten of van de ondernemingen mogen vergen. De uitvoeringsbepalingen van deze verordening betreffen met name:

a) het gebruik van bijzondere eenheden (artikel 2),

b) de bijwerking van de lijst van variabelen (artikel 3),

c) de definities en de juiste vorm van de ingediende variabelen (artikel 3),

d) de frequentie waarmee de statistieken worden opgesteld (artikel 5),

e) de indelings- en samenvoegingsniveaus voor de variabelen (artikel 6),

f) de indieningstermijnen (artikel 8),

g) de criteria voor de kwaliteitsmeting (artikel 10),

h) de overgangsperiodes en de gedurende de overgangsperiode verleende ontheffingen (artikel 13),

i) het organiseren van pilotstudies (artikel 16).

Artikel 18

Procedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma, hierna "het comité" genoemd.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de overwogen maatregelen vast indien deze in overeenstemming zijn met het advies van het comité. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 19

Intrekking

De Richtlijnen 72/211/EEG en 78/166/EEG worden ingetrokken.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. BROWN

(1) PB C 267 van 3. 9. 1997, blz. 1.

(2) Advies van 20 februari 1998 (PB C 80 van 16. 3. 1998).

(3) PB C 19 van 21. 1. 1998, blz. 125.

(4) Advies van 11 september 1997 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(5) PB L 128 van 3. 6. 1972, blz. 28.

(6) PB L 52 van 23. 2. 1978, blz. 17.

(7) PB L 310 van 30. 11. 1996, blz. 1.

(8) PB L 179 van 1. 7. 1992, blz. 131.

(9) PB L 14 van 17. 1. 1997, blz. 1.

(10) PB L 52 van 22. 2. 1997, blz. 1.

(11) PB L 76 van 30. 3. 1993, blz. 1.

(12) PB L 293 van 24. 10. 1990, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie (PB L 83 van 3. 4. 1993, blz. 1).

(13) PB L 181 van 28. 6. 1989, blz. 47.

BIJLAGE A

INDUSTRIE

a) Reikwijdte

Deze bijlage is van toepassing op alle activiteiten die zijn opgenomen in de secties C tot en met E van de NACE Rev. 1.

b) Eenheid van waarneming

1) Tenzij in punt 2 anders is bepaald of overeenkomstig de in punt 3 bedoelde procedure anders wordt besloten, is de eenheid van waarneming voor alle variabelen van deze bijlage de eenheid van economische activiteit.

2) Voor ondernemingen met weinig werkzame personen in nevenactiviteiten kan de lokale eenheid of de onderneming als eenheid van waarneming worden gebruikt.

3) Tot het gebruik van andere eenheden van waarneming kan worden besloten volgens de procedure van artikel 18.

c) Lijst van variabelen

1) De statistieken in deze bijlage omvatten de onderstaande variabelen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2) Alleen als de afzetprijzen buitenlandse markt (nr. 312) niet beschikbaar zijn, kan deze variabele bij benadering worden aangegeven met de index van de eenheidsprijzen (nr. 313).

3) Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over nieuwe orders (nr. 130, 131 en 132) bij benadering worden aangegeven met een andere vooruitlopende indicator, die op basis van gegevens uit conjunctuurenquêtes mag worden berekend. Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening. Deze periode wordt met ten hoogste vijf jaar verlengd, tenzij anders wordt besloten overeenkomstig de procedure van artikel 18.

4) Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) bij benadering worden aangegeven aan de hand van het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening. Deze periode wordt met ten hoogste vijf jaar verlengd, tenzij anders wordt besloten overeenkomstig de procedure van artikel 18.

5) Met binnenland wordt het grondgebied van de betrokken lidstaat bedoeld.

6) De informatie betreffende de productie (nr. 110) is niet vereist voor afdeling 41 en groep 40.3 van de NACE Rev. 1.

7) De informatie over de omzet (nr. 120, 121, 122) is niet vereist voor de NACE Rev. 1, Sectie E.

8) De informatie over de orders (nr. 130, 131, 132) is alleen vereist voor de volgende afdelingen van de NACE Rev. 1: 17, 18, 21, 24, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35. Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zou de lijst van NACE-afdelingen volgens de procedure van artikel 18 kunnen worden gewijzigd.

9) De informatie over de afzetprijzen of de prijsindex (nr. 310, 311, 312 of 313) is niet vereist voor de volgende groepen van de NACE Rev.1: 12.0, 22.1, 23.3, 29.6, 35.1, 35.3. Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zou de lijst van groepen volgens de procedure van artikel 18 kunnen worden gewijzigd.

d) Vorm

1) Met uitzondering van variabele 110 (productie) worden alle variabelen in niet-gecorrigeerde vorm verstrekt.

2) Variabele 110 (productie) wordt in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt.

3) Daarnaast kunnen de lidstaten de variabelen in de vorm van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en van trendwaarden verstrekken. Enkel indien de gegevens niet in deze vormen worden verstrekt, kan de Commissie (Eurostat) voor deze variabelen reeksen van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden opstellen.

4) De variabelen nr. 110, 310, 311, 312 en 313 worden in de vorm van indexcijfers verstrekt. Alle andere variabelen worden in de vorm van indexcijfers of in absolute cijfers verstrekt.

e) Referentieperiode

De volgende referentieperiodes zijn van toepassing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

f) Mate van gedetailleerdheid

1) Alle variabelen worden op 2-cijferniveau van de NACE Rev. 1 verstrekt.

2) Bovendien worden voor sectie D van de NACE Rev. 1 de indexcijfers van de productie (nr. 110) en van de afzetprijzen (nr. 310, 311, 312 en 313) zowel op 3- als op 4-cijferniveau van de NACE Rev. 1 verstrekt. De op 3- en 4-cijferniveau verstrekte indexcijfers moeten voor een gegeven basisjaar ten minste 90 % van de totale toegevoegde waarde voor iedere lidstaat in afdeling D van de NACE Rev. 1 dekken. Een lidstaat hoeft deze variabelen niet tot op dit gedetailleerde niveau te verstrekken indien de totale toegevoegde waarde van sectie D van de NACE Rev. 1 in een bepaald basisjaar minder dan 5 % van het totaal voor de Europese Gemeenschap uitmaakt.

3) De op 3- en 4-cijferniveau van de NACE Rev. 1 verstrekte variabelen worden gebruikt voor geaggregeerde indicatoren op deze niveaus voor de gehele Gemeenschap, en voor de groep lidstaten die deelnemen aan de gemeenschappelijke munt. Voor afzonderlijke lidstaten of voor andere groepen lidstaten kunnen deze indicatoren ook op 3- en 4-cijferniveau worden bekendgemaakt, indien de betrokken lidstaten te kennen hebben gegeven dat de gegevens van voldoende kwaliteit zijn.

4) Bovendien moeten alle variabelen worden verstrekt voor belangrijke industriegroepen waarvan de definities (onder verwijzing naar de NACE Rev. 1) volgens de procedure van artikel 18 worden vastgesteld.

g) Termijnen voor het verstrekken van de gegevens

1) De variabelen worden verstrekt binnen de volgende termijnen gerekend vanaf het eind van de referentieperiode:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2) De termijn kan met maximaal 15 kalenderdagen worden verlengd voor die lidstaten waarvan in een bepaald basisjaar de toegevoegde waarde in de secties C, D en E van de NACE Rev. 1 minder dan 3 % van het totaal voor de Europese Gemeenschap bedraagt.

h) Pilotstudies

De prioriteiten voor de pilotstudies zijn als volgt:

1) nagaan of de gegevens eerder kunnen worden verstrekt;

2) afzetprijzen voor de buitenlandse markt verzamelen;

3) de variabelen buitenlandse markt opsplitsen naar Monetaire Unie, intra-EG en extra-EG;

4) kortetermijninformatie over de geboorten en sterften van ondernemingen verzamelen;

5) maandelijkse informatie over de werkgelegenheid produceren;

6) gegevens verzamelen over de voorraden;

7) informatie over orders voor andere activiteiten dan de onder C, (6) tot en met (9) genoemde verstrekken;

8) kortetermijninformatie over investeringen verzamelen;

9) gegevens verzamelen over de orderportefeuille.

i) Eerste referentieperiode

De eerste referentieperiode waarvoor alle variabelen moeten worden verstrekt, is januari 1998 voor maandelijkse gegevens en het eerste kwartaal in 1998 voor kwartaalgegevens.

j) Overgangsperiode

1) Voor de variabele productie (nr. 110), aantal werkzame personen en gewerkte uren (nr. 210, 220) en de variabele outputprijzen binnenlandse markt (nr. 311) kan volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van niet meer dan drie jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening worden toegestaan. Deze overgangsperiode kan overeenkomstig de procedure van artikel 18 met nog eens 2 jaar worden verlengd.

2) Voor alle andere variabelen mag volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van niet langer dan vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening worden toegestaan.

BIJLAGE B

BOUWNIJVERHEID

a) Reikwijdte

Deze bijlage is van toepassing op alle activiteiten die zijn opgenomen in sectie F van de NACE Rev. 1.

b) Eenheid van waarneming

1) Tenzij in punt 2 of 3 anders is bepaald of overeenkomstig de in punt 4 bedoelde procedure anders wordt besloten, is de eenheid van waarneming voor alle variabelen van deze bijlage de eenheid van economische activiteit.

2) Voor ondernemingen met weinig werkzame personen in nevenactiviteiten kan de lokale eenheid of de onderneming als eenheid van waarneming worden gebruikt.

3) In voorkomend geval mogen de statistieken worden afgeleid uit informatie die overeenkomstig de classificatie van bouwwerken (CB) wordt verstrekt.

4) Tot het gebruik van andere eenheden van waarneming kan worden besloten volgens de procedure van artikel 18.

c) Lijst van variabelen

1) De statistieken in deze bijlage omvatten de onderstaande variabelen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2) Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over nieuwe orders (nr. 130) bij benadering worden aangegeven met een andere vooruitlopende indicator, die op basis van gegevens uit conjunctuurenquêtes mag worden berekend. Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening. Deze periode wordt met ten hoogste vijf jaar verlengd, tenzij anders wordt besloten volgens de procedure van artikel 18.

3) Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) bij benadering worden aangegeven aan de hand van het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening. Deze periode wordt met ten hoogste vijf jaar verlengd, tenzij anders wordt besloten volgens de procedure van artikel 18.

4) De informatie betreffende de variabelen voor nieuwe orders (nr. 130, 135, 136) mogen aan de hand van gegevens over bouwvergunningen worden benaderd. Nadere approximaties van deze en andere variabelen kunnen volgens de procedure van artikel 18 worden vastgesteld.

5) Alleen als de bouwkostenvariabelen (nr. 320, 321, 322) niet beschikbaar zijn, mogen zij bij benadering worden aangegeven met de afzetprijzenvariabele (nr. 310).

d) Vorm

1) Met uitzondering van variabele 110 (productie) worden alle variabelen in niet-gecorrigeerde vorm verstrekt.

2) Variabele 110 (productie) wordt in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt.

3) Daarnaast kunnen de lidstaten de variabelen in de vorm van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en van trendwaarden verstrekken. Enkel indien de gegevens niet in deze vormen worden verstrekt, kan de Commissie (Eurostat) voor deze variabelen reeksen van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden opstellen.

4) De variabelen nr. 110, 115, 116, 320, 321 en 322 worden in de vorm van indexcijfers verstrekt. De variabelen 411 en 412 worden in absolute cijfers verstrekt. Alle andere variabelen worden in de vorm van indexcijfers of in absolute cijfers verstrekt.

e) Referentieperiode

Voor alle variabelen van deze bijlage geldt een referentieperiode van ten minste een kwartaal.

f) Mate van gedetailleerdheid

1) De variabelen nr. 110, 130, 210, 220 en 230 worden ten minste op 2-cijferniveau van de NACE Rev. 1 verstrekt.

2) De variabelen betreffende nieuwe orders (nr. 130, 135, 136) zijn enkel vereist voor de groepen 45.1 en 45.2 van de NACE Rev. 1.

3) De variabelen betreffende bouwkosten (nr. 320, 321 en 322) zijn alleen verplicht voor nieuwe woongebouwen, met uitzondering van gebouwen voor collectieve bewoning.

4) De variabele voor de bouwvergunningen (nr. 411) heeft enkel betrekking op nieuwe woongebouwen (met uitzondering van gebouwen voor collectieve bewoning) en wordt in de volgende onderverdeling verstrekt:

i) eengezinswoningen;

ii) twee- en meergezinswoningen;

5) De variabele voor de bouwvergunningen (nr. 412) heeft enkel betrekking op gebouwen en wordt in de volgende onderverdeling verstrekt:

i) eengezinswoningen;

ii) twee- en meergezinswoningen;

iii) gebouwen voor collectieve bewoning;

iv) kantoorgebouwen;

v) andere gebouwen.

g) Termijnen voor de indiening van de gegevens

1) De variabelen worden geleverd binnen de volgende termijnen gerekend vanaf het eind van de referentieperiode:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2) De termijn kan met maximaal 15 kalenderdagen worden verlengd voor die lidstaten waarvan in een bepaald basisjaar de totale toegevoegde waarde in sectie F van de NACE Rev. 1 minder dan 3 % van het totaal voor de Europese Gemeenschap bedraagt.

h) Pilotstudies

De prioriteiten voor de pilotstudies zijn als volgt:

1) informatie verstrekken over afzetprijzen;

2) de productie (nr. 110) indelen in nieuwbouw en reparatie & onderhoud;

3) op maandbasis gegevens verstrekken;

4) de variabelen nr. 210, 220 en 230 in bouwwerken en civieltechnische werken indelen;

5) informatie over kosten (nr. 320, 321 en 322) voor andere soorten bouwwerken dan woongebouwen en voor reparatie- en onderhoudswerkzaamheden verstrekken;

6) de productie van gebouwen (nr. 115) indelen in woongebouwen en bedrijfsgebouwen;

7) kortetermijninformatie over investeringen verstrekken;

8) kortetermijninformatie over de geboorten en sterften van ondernemingen verstrekken.

i) Eerste referentiejaar

De eerste referentieperiode waarvoor alle variabelen moeten worden verstrekt, is januari 1998 voor maandelijkse gegevens en het eerste kwartaal van 1998 voor kwartaalgegevens.

j) Overgangsperiode

1) Voor de variabelen productie (nr. 110), aantal werkzame personen en gewerkte uren (nr. 210, 220) kan volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van niet meer dan drie jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening worden toegestaan. Deze overgangsperiode kan overeenkomstig de procedure van artikel 18 met nog eens 2 jaar worden verlengd.

2) Voor alle andere variabelen mag volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van niet langer dan vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening worden toegestaan.

BIJLAGE C

DETAILHANDEL EN REPARATIE

a) Reikwijdte

Deze bijlage is van toepassing op de activiteiten die zijn opgenomen in afdeling 52 van de NACE Rev. 1.

b) Eenheid van waarneming

1) De eenheid van waarneming voor alle variabelen van deze bijlage is de onderneming.

2) Tot het gebruik van andere eenheden van waarneming kan worden besloten volgens de procedure van artikel 18.

c) Lijst van variabelen

1) De statistieken in deze bijlage omvatten de volgende variabelen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2) Er kan informatie over het volume van de verkopen (nr. 123) worden verstrekt i.p.v. de deflator van de verkopen (nr. 330).

3) Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) bij benadering worden aangegeven aan de hand van het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening. Deze periode wordt met ten hoogste vijf jaar verlengd, tenzij anders wordt besloten volgens de procedure van artikel 18.

d) Vorm

1) Alle variabelen worden in niet-gecorrigeerde vorm verstrekt.

2) De variabelen voor de omzet (nr. 120) en het verkoopvolume (nr. 123) worden tevens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt.

3) Daarnaast kunnen de lidstaten de variabelen in de vorm van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden verstrekken. Enkel indien de gegevens niet in dergelijke vormen worden verstrekt, kan Eurostat voor deze variabelen voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden opstellen.

4) Alle variabelen moeten in de vorm van indexcijfers of in absolute cijfers worden verstrekt.

e) Referentieperiode

De volgende referentieperiodes zijn van toepassing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

f) Mate van gedetailleerdheid

1) De variabele voor de omzet (nr. 120) en de variabelen voor respectievelijk de deflator en het volume van de verkoop (nr. 330/123) worden verstrekt met de in de punten 2, 3 en 4 omschreven mate van gedetailleerdheid. Variabele nr. 210 (aantal werkzame personen) wordt verstrekt met de in de punten 3 en 4 omschreven mate van gedetailleerdheid.

2) Gedetailleerde indeling van de klassen en groepen van de NACE Rev. 1:

klasse 52.11;

klasse 52.12;

groep 52.2;

groep 52.3;

som van de klassen 52.41, 52.42 en 52.43;

som van de klassen 52.44, 52.45 en 52.46;

som van de klassen 52.47 en 52.48;

klasse 52.61.

3) Geaggregeerde indeling van de klassen en groepen van de NACE Rev. 1:

Som van klasse 52.11 en groep 52.2;

Som van klasse 52.12 en de groepen 52.3 tot en met 52.6;

Som van de groepen 52.1 tot en met 52.6.

4) Afdeling 52

Lidstaten waarvan de toegevoegde waarde voor groep 52.7 in een bepaald basisjaar minder dan 5 % van de toegevoegde waarde voor afdeling 52 bedraagt, mogen afdeling 52 bij benadering aangegeven aan de hand van de som van de groepen 52.1 t/m 52.6.

g) Termijnen voor de indiening van de gegevens

1) De variabelen worden binnen drie maanden na het einde van de referentieperiode ingediend. Binnen twee maanden wordt informatie over de variabelen nr. 120 (omzet) en 330/123 (deflator van de verkoop/volume van de verkoop) met de in punten 3 en 4 van punt f) vastgestelde mate van gedetailleerdheid.

2) De termijn kan met maximaal één maand worden verlengd voor die lidstaten waarvan de toegevoegde waarde in afdeling 52 in een bepaald basisjaar minder dan 3 % van het totaal voor de Europese Gemeenschap bedraagt.

h) Pilotstudies

De prioriteiten voor de pilotstudies zijn als volgt:

1) een meer gedetailleerde indeling naar activiteit verstrekken;

2) nagaan of de gegevens eerder kunnen worden verstrekt;

3) informatie verzamelen over het aantal werknemers;

4) informatie over lonen verzamelen;

5) de eenheid van economische activiteit als eenheid van waarneming gebruiken;

6) kortetermijninformatie over de geboorten en sterften van ondernemingen verzamelen.

i) Eerste referentiejaar

De eerste referentieperiode waarvoor alle variabelen moeten worden verstrekt, is januari 1998 voor maandelijkse gegevens en het eerste kwartaal van 1998 voor kwartaalgegevens.

j) Overgangsperiode

1) Voor variabele nr. 210 (aantal werkzame personen) mag volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van ten hoogste drie jaar worden toegestaan. Deze overgangsperiode mag volgens de procedure van artikel 18 met nog eens 2 jaar worden verlengd.

2) Voor variabele nr. 120 (omzet) met de in punt 3 van punt f) vastgestelde mate van gedetailleerdheid mag een overgangsperiode van niet meer dan 2 jaar worden toegestaan volgens de procedure van artikel 18.

3) Voor de variabele nr. 120 (omzet) met de in punten 2 en 4 van punt f) vastgestelde mate van gedetailleerdheid en de deflator van de verkoop/het volume van de verkoop (nr. 330/123) mag volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van niet meer dan 5 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening worden toegestaan.

BIJLAGE D

OVERIGE DIENSTEN

a) Reikwijdte

Deze bijlage is van toepassing op alle activiteiten die zijn opgenomen in de afdelingen 50 en 51 en de secties H, I, J, K, M, N en O van de NACE Rev. 1.

b) Eenheid van waarneming

1) De eenheid van waarneming voor alle variabelen van deze bijlage is de onderneming.

2) Tot het gebruik van andere eenheden van waarneming kan worden besloten volgens de procedure van artikel 18.

c) Lijst van variabelen

1) De statistieken in deze bijlage omvatten de volgende variabelen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2) Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) als benadering vervangen worden door het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van 5 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening. Deze periode wordt met ten hoogste 5 jaar verlengd, tenzij anders wordt besloten volgens de procedure van artikel 18.

d) Vorm

1) Alle variabelen worden in niet-gecorrigeerde vorm verstrekt.

2) De variabele voor de omzet (nr. 120) wordt tevens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt.

3) Daarnaast kunnen de lidstaten de variabelen in de vorm van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden verstrekken. Enkel indien de gegevens niet in deze vorm worden verstrekt, kan de Commissie (Eurostat) voor deze variabelen reeksen van voor seizoeninvloeden gecorrigeerde gegevens en trendwaarden opstellen.

4) Alle variabelen moeten in de vorm van indexcijfers of in absolute cijfers worden verstrekt.

e) Referentieperiode

Voor alle variabelen van deze bijlage geldt een referentieperiode van een kwartaal.

f) Mate van gedetailleerdheid

1) De variabele omzet (nr. 120) wordt verstrekt overeenkomstig de volgende onderverdelingen en niveaus van de NACE Rev. 1:

som van 50.1, 50.3 en 50.4;

50.2;

50.5;

51, 64: 3 cijfers;

55, 60, 61, 62, 63, 72: 2 cijfers;

som van 74.11, 74.12, 74.13 en 74.14;

som van 74.2 en 74.3;

74.4 t/m 74.8: 3 cijfers.

2) Variabele nr. 210 (aantal werkzame personen) moet op het 2-cijferniveau van de NACE Rev. 1 worden verstrekt voor afdelingen 50, 51, 55, 60, 61, 62, 63, 64, 72 en 74.

3) Voor de afdelingen 50, 51, 64 en 74 van de NACE Rev. 1 hoeft een lidstaat de variabelen voor de omzet slechts op 2-cijferniveau te verstrekken indien de toegevoegde waarde in die afdelingen van de NACE Rev. 1 in een bepaald basisjaar minder dan 5 % van het totaal voor de Europese Gemeenschap uitmaakt.

4) Voor sectie I van NACE Rev. 1 hoeft een lidstaat variabele nr. 210 (aantal werkzame personen) slechts op sectieniveau te verstrekken indien de totale toegevoegde waarde in sectie I in een bepaald basisjaar minder dan 5 % van het totaal voor de Europese Gemeenschap bedraagt.

g) Termijnen voor de indiening van de gegevens

De variabelen worden binnen drie maanden na het einde van de referentieperiode ingediend.

h) Pilotstudies

De prioriteiten voor de pilotstudies zijn als volgt:

1) Informatie verzamelen over lonen.

2) Informatie verzamelen over deflators.

3) Nagaan of het mogelijk en relevant is gegevens te verzamelen over:

i) Reisbureaus NACE Rev. 1, Groep 63.3,

ii) Onroerend goed NACE Rev. 1, Afdeling 70,

iii) Verhuur NACE Rev. 1, Afdeling 71,

iv) Speur- en ontwikkelingswerk NACE Rev. 1, Afdeling 73,

v) Beheersactiviteiten van holdings NACE Rev. 1, Klasse 74.15,

vi) NACE Rev. 1, Secties, J, M, N en O.

4) Een meer gedetailleerde indeling verstrekken.

5) Nagaan of de gegevens eerder kunnen worden verstrekt.

6) Informatie verzamelen over het aantal werknemers.

7) De economische activiteit als waarnemingseenheid gebruiken.

8) Kortetermijninformatie over de geboorten en sterften van ondernemingen verzamelen.

i) Eerste referentieperiode

De eerste referentieperiode waarvoor alle variabelen moeten worden verstrekt, is het eerste kwartaal van 1998.

j) Overgangsperiode

Voor alle variabelen kan volgens de procedure van artikel 18 een overgangsperiode van niet meer dan vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening worden toegestaan.

Top